De Weg van Verwerkelijking

Samen teksten lezen.
Dogen als eerste.
Zondag 13 Oktober 14.00 -16.00 uur.
Zondag 10 November. 14.00 - 16.00 uur.
Plaats: Zendo Kanzeon Noordsingel.
 
Dit als proef om te kijken of er belangstelling is om samen etksten door te nemen.
en welke teksten we kunnen gaan lezen.
iedereen welkom.
opgeven bij leo.huijg@kpnplanet.nl.
 
ook als je deze data niet kunt, kun je je opgeven ,
dan krijg je de teksten alvast toegestuurd.

 Genjo Koan NL.
Uit: Dogen Kigen: 
De Schatkamer van het Oog van de Ware Leer.
Vertaling en toelichting: Dr. Boudewijn Koole.

De werkelijkheid van verwerkelijking

I   Wanneer alle verschijnselen-2 tot de Boeddha-Dharma-3 behoren-4,  zijn er 
illusie en verlichting, contemplatie en oefening, geboorte en dood, boeddha's en levende wezens.
Wanneer de myriaden verschijnselen geen zelf hebben,-5 is er 
geen illusie of verlichting, zijn er noch boeddha's of levende wezens, noch ontstaan of vergaan. 
Omdat de Weg van Boeddha ontspringt buiten overvloed en tekort, zijn er 
ontstaan en vergaan, illusie en verlichting, levende wezens en boeddha's-6. 
Niettemin, al is dit zo, het is slechts dit: 
bloemen vallen af tegen onze zin en we betreuren het bloeien van onkruid-7.

II   Er op uitgaan en alle dingen bevestigen met het eigen zelf-8 is misleiding; 
wanneer alle dingen naar voren komen en we door hen bevestigd worden-9 is dat verlichting. 
Grote verlichting over misleiding-10 past bij boeddha's; 
grote misleiding over verlichting-11 past bij levende wezens. 
Verder zijn er die verlichting bovenop verlichting verkrijgen en 
zijn er die in hun illusie nog verder misleid worden. 
Wanneer boeddha's echt boeddha's zijn, is er geen noodzaak voor hen zich dat bewust te zijn. Niettemin zijn ze boeddha's die zich verwerkelijkt hebben en gaan ze voort de boeddhastaat te verwerkelijken-12.

III   Wanneer we vormen zien of geluiden horen met de volle inzet van lichaam en geest 
we ze onmiddellijk in ons op en kennen ze diepgaand-13; 
maar niet zoals een weerspiegeling in een spiegel of de maan, in het wateroppervlak-14. Wanneer we één kant verwerkelijken, blijft de andere kant in het donker-15.

IV   De Weg van de Boeddha bestuderen is zichzelf -16 bestuderen. 
Zijn zelf bestuderen is zijn zelf vergeten-17. 
Zijn zelf vergeten is verlicht worden door alle verschijnselen. 
Verlicht worden door alle verschijnselen bewerkstelligt het wegvallen van eigen lichaam en geest evenals van die van anderen. 
Alle sporen van verlichting verdwijnen dan en 
deze spoorloze verlichting zet zich eindeloos voort.

V   Wanneer iemand de Leer begint te zoeken, is hij nog ver verwijderd van de omtrekken ervan-18. 
Zodra de Leer juist aan hem is overgedragen, is hij direct al zijn oorspronkelijke zelf-19.

VI   Wanneer iemand in een boot vaart en naar de kust kijkt, 
heeft hij de illusie dat die juist beweegt. 
Maar wanneer hij zorgvuldig naar de boot kijkt, realiseert hij zich dat de boot beweegt. 
Op dezelfde manier, wanneer iemand de myriaden verschijnselen onderzoekt met misleidende ideeën over zijn lichaam en geest, 
denkt hij ten onrechte dat zijn aangeboren geest en innerlijke natuur altijd blijvend zijn. Maar indien hij nauwlettend toeziet op zijn dagelijkse bezigheden-20 en 
tot zichzelf inkeert-21, 
zal de waarheid dat de myriaden verschijnselen geen zelf hebben hem duidelijk worden-22.

VII   Brandhout verandert in as en as kan niet opnieuw brandhout worden.
Toch moet men het niet zo opvatten dat de as 'achteraf' en het brandhout ‘vooraf’ is. 
Men moet zich realiseren dat, ofschoon brandhout zich in de verschijningsvorm-23 van brandhout ophoudt en deze een 'vooraf' en een 'achteraf' heeft, het brandhout zich tevens buiten 'vooraf' en 'achteraf' bevindt. 
As bevindt zich in de verschijningsvorm van as en bezit 'vooraf' en 'achteraf'. 
Precies zoals brandhout niet opnieuw  tot as wordt wanneer het eenmaal as is geworden, keert de mens na zijn dood niet terug tot het leven. 
In dit verband is het een gevestigde gewoonte in het boeddhisme om niet te zeggen dat leven overgaat in dood; boeddhisme spreekt van 'het ongeborene'-24. 
Evenzo is het een vaststaand onderricht dat dood niet overgaat in leven; 
het boeddhisme spreekt van 'niet-vergaan'-25. 
Leven is een verschijningsvorm van tijd en 
dood is een verschijningsvorm van tijd-26, 
zoals bijvoorbeeld winter en lente. 
We vatten het niet zo op dat winter lente wordt, of lente zomer.

VIII   Wanneer de mens verlicht wordt, is dat als de weerspiegeling van de maan op het water. 
De maan wordt niet nat noch is het water gebroken.
Ofschoon haar licht zich wijd uitstrekt rust het in een klein beetje water. 
Zowel de hele maan als de volle omvang van de hemel rusten in een dauwdrop aan het gras, zelfs in een enkel waterdruppeltje.
Verlichting tast de mens evenmin aan als de maan een gat breekt in het water. 
De mens biedt evenmin weerstand aan verlichting als de dauwdruppel aan de maan en de hemel. 
De diepte van de een is de hoogte van de ander. 
Of hun tijd nu lang of kort is, men onderzoekt volledig de wijde omvang of de geringheid van het water en men onderscheidt de grootte van de maan en de hemel.

IX   Wanneer de Leer nog niet volledig in lichaam en geest van de mens is verwerkelijkt, 
denkt hij <juist> dat het al voldoende het geval is.
Wanneer de Leer zijn lichaam en geest geheel vervult, 
denkt hij dat hij nog in iets tekortschiet. 
Wanneer men bijvoorbeeld aan boord gaat van een boot en uitvaart op de oceaan waar geen bergen meer te zien zijn en dan rond kijkt, ziet men de zee slechts als rond, zonder enige andere vorm. 
Maar de oceaan is rond noch vierkant. 
Zijn overige eigenschappen zijn onuitputtelijk. 
Hij is als een paleis. 
Hij is als een halssnoer met kostbare juwelen-27.
Toch komt hij aan het bereik van onze ogen eenvoudig voor als een cirkel. 
Met alle verschijnselen is het net zo: 
de wereld van de materie en de wereld die aan <die wereld van> de beperkende voorwaarden voorafgaat-28 hebben vele aspecten, 
maar wij zien en verstaan ze slechts naar de mate waarin ons oog door oefening is veredeld. Om de ware aard van de myriaden verschijnselen te begrijpen, 
moeten we weten dat al zien ze er op het oog rond of vierkant uit, 
de overige eigenschappen van bergen en zeeën eindeloos onuitputtelijk zijn. 
En er zijn werelden in alle vier richtingen.
En we moeten weten dat dit niet alleen zo is in de wijde omtrek: 
het is net zo met ons precies hier waar we nu zijn-29, 
of in een enkele waterdruppel.

X   Vissen zwemmen in het water en hoe ver zij ook zwemmen, er is geen eind aan het water. Vogels vliegen in de lucht en hoe ver zij ook vliegen, er is geen eind aan de lucht. 
Toch hebben de vis en de vogel vanaf het begin het water en de lucht geen moment verlaten; 
<gewoon>, wanneer hun nood groot is, is de activiteit ruim bemeten en 
wanneer hun behoefte klein is, is de activiteit klein bemeten. 
En toch, hoewel ieder <schepsel> zijn reikwijdte altijd volledig uitput 
en ieder zich altijd volledig vrij beweegt in zijn gebied, 
zou de vogel direct sterven indien hij de lucht zou verlaten 
en zou de vis direct sterven indien hij het water zou verlaten. 
We begrijpen dat water leven is <voor de vis> 
en lucht leven is <voor de vogel>. 
Het is ook zo dat de vogels leven betekenen <voor de lucht> 
en de vissen leven betekenen <voor het water>. 
Leven kan vogels zijn en leven kan vissen zijn. 
En zo zou je verder kunnen gaan. 
Met oefening-en-verwerkelijking en met het leven van oefenaars is het net zo -30.

XI   Zo opgevat, indien er een vogel of vis zou zijn die na diep in de lucht of het water doorgedrongen te zijn-31 voorbij wilde gaan aan de grenzen ervan, zou hij in lucht of water geen weg vinden en geen plek bereiken-32. 
Indien we de plaats bereiken waar we zijn: hier-33, 
manifesteren onze gewone bezigheden <echter vanzelf al> de werkelijkheid van verwerkelijking-3l.  
Indien we de weg vinden in dit moment: nu, manifesteren onze gewone bezigheden daarmee de werkelijkheid van verwerkelijking-35. 
Want deze weg, deze plaats, zijn groot noch klein, zelf noch ander, eerder bestaand noch op dit moment voor het eerst verschijnend - zij zijn zoals ze zijn. 
Indien iemand derhalve de Weg van de Boeddha oefent-en-verwerkelijkt, 
geldt: wanneer hij een verschijnsel ontmoet, doordringt hij dat ene verschijnsel geheel; wanneer hij een activiteit tegenkomt, beoefent hij die ene activiteit volledig. 

XIIHier is de plaats, hier ontvouwt zich de weg van het heel-al.
De reden dat we de kenbare grenzen ervan-36, in hun totaliteit niet kunnen weten, is dat onze kennis-37 in haar ontstaan en ontwikkeling samengaat met de volledige verwerkelijking van de Boeddha-Dharma-38.
Men moet niet denken dat het bereiken van deze plaats altijd een eigen waarneming en kennis wordt en gekend kan worden met het redenerende verstand. 
Ofschoon we zeggen dat iemands verwerkelijking zich onmiddellijk toont, wordt iemands innerlijke bezit ervan niet noodzakelijk manifest. 
Waarom zou het ook moeten?-39

XIII   Zenmeester Pao-che van de Berg Maku gebruikte een waaier. 
Een monnik kwam naar hem toe en vroeg: 
'De aard van de lucht is dat zij er altijd is; en er is geen plaats waar zij niet komt. 
Waarom gebruikt u toch een waaier?' 
Pao-che antwoordde: 
Je hebt alleen begrepen dat de aard van de lucht is dat ze er altijd is 
maar je weet nog niet dat het betekent dat er geen plaats is waar zij niet komt.' 
De monnik zei:
'Wat is de betekenis van "er is geen plaats waar zij niet komt"?' 
De meester ging alleen door met de waaier te gebruiken-40. 
De monnik boog diep.
De innerlijke verwerkelijking van de Leer van de Boeddha en de krachtige weg van haar juiste overdracht zijn net zo. 
Wanneer je zegt dat je geen waaier moet gebruiken omdat <het de aard van de lucht is dat> de lucht altijd aanwezig is en dat je de lucht voelt zelfs al gebruik je geen waaier, 
versta je zowel het ‘altijd (aanwezig zijn)' als '(de aard van) de lucht' verkeerd. 
Omdat de aard van de lucht is dat ze altijd aanwezig is, brengt de 'lucht'-41 van het boeddhisme de grote aarde ertoe zich als van goud te tonen 
en de Lange Rivier-42 ertoe tot geurige boter te rijpen-43.

Dit werd geschreven in het midden van de herfst, het eerste jaar van Tempuku (1233), 
en gegeven aan mijn lekeleerling Yö-koshu van Chinzei. 
Verzameld het vierde jaar van Kenchó (1252) .

Noten
-1 ‘Genjo' is ‘de verschijnselen zoals ze zich voordoen', 'presentie', 'verwerkelijking', terwijl 'koan' natuurlijk in de eerste plaats doet denken aan de bekende 'spreuk die verwijst naar de absolute realiteit' maar op deze plaats meestal wordt uitgelegd als 'het hetzelfde zijn van de dingen in hun individuele uniekheid', dat wil zeggen de dingen zijn alle verschillend en als zodanig absoluut gelijk, waarbij de absolute gelijkheid de verschillen en de verschillen de absolute gelijkheid impliceren. 'Genjo' en 'koan' verwijzen beide naar dezelfde ene werkelijkheid waarbij 'genjo' de dynamiek ervan aanduidt en 'koan' de structuur ervan; daarbij is geïmpliceerd dat 'genjo' en 'koan' alleen voorkomen als de ander van de twee: de werkelijkheid van het hier en nu, van ieder nieuw moment, ofwel de verwerkelijking ('genjo'), is een 'koan'-situatie waarin de absolute werkelijkheid gerealiseerd kan worden en feitelijk altijd wordt gerealiseerd, ook als dat vanuit een beperkte optiek gezien mislukt - én de absolute werkelijkheid, die verschijnt in (als) de individuele dingen ('koan'), wordt steeds opnieuw verwerkelijkt in de werkelijkheid van het hier en nu, van ieder nieuw moment (en bestaat nooit los daarvan, zie verderop). De Engelse vertalingen geven onder andere 'the issue at hand', 'manifesting absolute realty', 'actualizing the fundamental point', 'the realization-koan'.
Nederlandse alternatieven zijn 'de verschijnselen zoals ze zijn, zijn de absolute werkelijkheid', 'de afzonderlijke verwerkelijkingen zijn de absolute werkelijkheid'. 'verwerkelijking-werkelijkheid', 'de werkelijkheid van de verschijnselen', 'de werkelijkheid van de verschijnselen/de verwerkelijking van de werkelijkheid'. 'Verschijnselen' is daarbij niet te lezen als 'schijn' tegenover 'werkelijkheid' maar als 'de werkelijkheid (zoals) die aan ons verschijnt' ofwel 'de dharma's'; 'werkelijkheid' is wél aanduiding van het absolute aspect van de werkelijkheid, en wel ín (als) de individuele verschijnselen in hun context (en inclusief die context). Boeiend is dat het bij 'genjo' gaat om een werkelijkheid die mensen en dingen omsluit en niet één van die beide ten koste van de andere naar voren haalt. Evenmin mag de absolute werkelijkheid gezien worden als iets dat apart bestaat van de dingen en de mensen, kortom van de werkelijkheid van ieder nieuw moment, die zich 'vanzelf' verwerkelijkt; of de laatste als los van of buiten bezit van haar impliciete absolute 'aspect'.
Het woord 'genjokoan' is een typisch voorbeeld van Dógens taalgebruik: hij pakt bestaande begrippen en zoekt de uiterste grenzen ervan op om daarmee iets nieuws aan te duiden, respectievelijk om een nieuw en vaak verrassend licht o zaken te werpen. Vertaling van 'genjokoan' als 'de verschijnselen zoals ze zijn' of 'de werkelijkheid van de verschijnselen' laat de rol van de mens meer op de achtergrond dan vertaling als 'de verwerkelijking van de absolute werkelijkheid' maar daarvan zijn de mogelijk nadelige implicaties groter: alsof het allemaal alleen van de mens 'kan' komen en alsof de absolute werkelijkheid een aparte werkelijkheid is.
-2 De dharma's.
-3 De Dharma, hier onvertaald gelaten, kan zowel 'Leer', 'Wet', 'Werkelijkheid' als 'Waarheid' betekenen.
-4 Dat wil in feite zeggen: tot de werkelijkheid behoren. 'zijn zoals ze zijn'. Zie het vervolg: de essentie is 'voluit leven waar je bent, dat is: waar de dingen zijn zo als ze zijn'.
-5 Alles is en is tegelijk vergankelijk.
-6 De Weg van boeddha 'ont'-springt niet alleen voorbíj de wereld van de dualiteiten maar 'springt' er tegelijk 'in'.
-7 In de verzameling spreuken van Dógen (in het Chinees) komt de volgende passage voor: 'Bloemen vallen af vanwege ons verlangen naar ze, onkruid bloeit vanwege onze tegenzin tegen ze. 'Wellicht is dit ook hier de bedoelde betekenis.
-8 In alles zichzelf zien, dat wil zeggen de illusie van zichzelf - het ingebeelde zelf op alles projecteren, en alles zien door de bril van concepten en projecties.
9 Door hun zelfloosheid (te weten: in hun authentieke 'zo-zijn', dat is hun zijn en naar voren komen zoals ze zijn) die één is met de eigen zelfloosheid (te weten: in het authentieke verstaan van en de authentieke reactie op de dingen, de misleiding doorziend maar zonder haar te negeren of uit te roeien).
-10 De verlichte accepteert zowel verlichting als illusie, zowel ontstaan als vergaan.
-11 Namelijk gehechtheid aan verlichting door die alleen in tegenstelling tot misleiding te zien terwijl ze in werkelijkheid één zijn.
-12 Het woord voor verwerkelijken is hetzelfde als dat hierboven voor bevestigen.
-13 Als met ons één.
-14 Waarbij de spiegel en het gespiegelde 'in werkelijkheid' nog 'twee' voorwerpen blijven, van elkaar gescheiden; ook spiegelbeeld en spiegel zijn 'in werkelijkheid' niet 'één'.
-15 Deze passage is te vergelijken met de passage verderop waarbij de eenheid van maan en water als illustratie van de verlichting wordt gebruikt. Het gaat dus niet om het spiegelbeeld of de weerspiegeling zelf maar om die eenheid. De niet-verwerkelijkte kant is daarbij in de verwerkelijkte kant inbegrepen al is de laatste er in zijn verwerkelijkt worden - alléén híj 'ís' er in de beleving van de werkelijkheid - tegelijk juist duidelijk van te onderscheiden. Bovendien wordt die eenheid enkel verwerkelijkt in het (tegelijkertijd) volledig doorleven van de vergankelijkheid ervan.
-16 Het verlichte zelf.
-17 Inclusief het concept van het verlichte zelf.
-18 Hij beseft eerst niet dat hij er al fundamenteel één mee is.
-19 Dat wil zeggen: verlicht.
-20 Dat wil zeggen: ze zorgvuldig uitvoert.
-21 Indien hij daarbij blijft met zijn aandacht, dat is tegelijk bij zichzelf, dus ‘in het hier en nu blijft' en 'doet wat hij moet doen'.
-22 Alles is vergankelijk, onze dagelijkse daden zijn 'de werkelijkheid van verwerkelijking'.
-23 Dharma-staat. Zie noot 40 bij het traktaat Zijn-tijd.
-24 Of 'niet-ontstaan'. Letterlijk: 'niet-verschijnen'.
-25 Niet uitdoving. Letterlijk: 'niet verdwijnen'. De woorden 'niet-verschijnen' (zie  vorige noot) en 'niet-verdwijnen' komen onder meer voor in de Hart-soetra.
-26 Iedere 'specifieke' tijd is de – ene - volledige tijd.
-27 Een bekend gezegde leert dat water aan goden verschijnt als een halssnoer met kostbare juwelen (te weten: zoals in het oude India gedragen door personen van koninklijken of adellijken bloede), aan mensen als water, aan de hongerige geesten als bloederige pus en aan vissen als een paleis.
-28 De wereld van en de wereld voorbij de illusie.
-29 Ook in onszelf.
-30 In westerse woorden: ieder tijdelijk leven is voor de verlichte mens een volledige uitdrukking van de eeuwigheid.
-31 Ze volledig begrijpend.
-32 Conceptueel begrijpen is niet de weg: er is immers geen plek buiten het hier en nu.
-33 Déze plaats bereikt men wél!
-34 Genjokoan.
-35 Genjokoan.
-36 Van plaats en weg.
-37 Niet de theoretische kennis maar de kennis in de praktijk van het verlichte bestaan.
-38 Deze kennis is geen speculatieve maar praktische, existentiële, verlossende kennis  die deel is van de Zen-oefening. In deze kennis gaan de verwerkelijking, ofwel het zich totaal uitdrukken, van het eigen zelf en van de hele 'Leer (dat is ook: werkelijkheid) van Boeddha' samen.
-39 Verwerkelijking is absoluut en relatief, onbepaald en bepaald, innerlijk en uiterlijk tegelijk, zoals uit het volgende voorbeeld blijkt. De vraagzin die aan deze noot voorafgaat, zou ook sterker en stellend vertaald kunnen worden als: 'Verwerkelijking is de staat van ambiguïteit zelf.'
-40 De waarheid - dat de lucht altijd aanwezig is - wordt niet verwerkelijkt door woorden of conceptueel begrijpen als zodanig, maar alleen door de praktijk van de oefening - het gebruiken van de waaier.
-41 Het gebruikte woord kan zowel 'wind, lucht' als 'gedrag, manieren, gebruiken' betekenen.
-42 De Chinese naam voor de Melkweg.
-43 De 'eeuwige, waarheid' van de boeddhistische traditie bestaat precies in niets meer of minder dan de praktische beoefening van het - tegelijk 'gouden' én vergankelijke – dagelijkse leven met zijn verlichting en illusie. Zodoende verklaart dit traktaat het gezegde dat de Zen-traditie 'de religie van iemands dagelijkse handelingen' is. Dit geldt in veel van Dōgen geschriften in pregnante zin van de Zenmeditatie zelf.